De nieuwe “fire pit” die we hebben gemaakt, aan de kant met het mooiste uitzicht, bij Harmangouty, ons huis in de Franse Vogezen is fantastisch. Daarmee is weer één van mijn dromen uitgekomen. De oude vuurplaats onder een afdakje aan de voorkant, kan ik ook blijven gebruiken. Maar die is kleiner en je kunt er niet zo makkelijk omheen zitten als bij de nieuwe. Ter inspiratie heb ik op Pinterest gezocht en veel voorbeelden gevonden. Uitgangspunt was dat het met stenen uit het bos gemaakt moest worden en dat de cirkel zo groot moest zijn dat ons spit er met een heel speenvarken of lam tussen moest passen. (Mijn spit is 20 jaar geleden door een smid in de Betuwe bij Geldermalsen gesmeed en kan op verschillende hoogten worden geplaatst. Simpel en praktisch!) Daarnaast wilde ik in het midden een waterpas plateau leggen waarop de kookring op pootjes tussen het hete vuur kan staan om een paella te kunnen maken (het recept hiervoor vind je in het receptenarchief). Als het plateau maar een beetje schuin zou zijn, gaat het vocht van de paella naar één kant en wordt de rijst ongelijk gaar. Het is gelukt! Om de fire pit in te wijden heb ik voor vrienden een paar lamsbouten gepekeld. Voor het pekelbad meng ik zoveel water met zout dat een aardappel net blijft drijven. Het moet genoeg zijn om het vlees volledig onder te dompelen. De bouten van ca. 2 kg elk, met bot, gaan ongeveer 3 uur in bad. Daarna prik ik met een smal, scherp, puntig mesje een stuk of 15 diepe gaatjes in het vlees en vul ze met lange dikke reepjes knoflook, een paar rozemarijn naalden en wat tijm. De bouten kunnen zo in de koelkast worden bewaard of direct aan het spit worden geregen. Het vuur moet ruim op tijd aan om echt heel heet en gloeiend te worden met zo min mogelijk vlammen. En er moet telkens extra hout aangeschoven worden zodat er constant gloeiende as onder het spit ligt. Het spit plaats ik eerst laag boven het vuur en na een minuut of 20 draaien weer hoger. Zo is het een beetje spelen met de temperatuur. Na zo’n 1½-2 uur langzaam draaien zijn de lamsbouten klaar. Prik zo nu en dan even diep in het vlees. Komt er rood vocht uit dan is het vlees nog heel rood van binnen (moet je van houden), roze vocht (rosé) (vind ik perfect) en helder vocht is eigenlijk te ver maar voor sommigen juist goed. Je kunt ook met een vleesthermometer de kerntemperatuur meten. Voor rood moet die 50-55°C zijn, voor rosé 58-62°C en gaar 68-70°C. Laat de lamsbout na het roosteren 15 minuten afgedekt met folie en een schone doek “rusten” en snijd er dan plakken van.
Speenvarken-bouten gaan zo ook heel goed. Die worden na het pekelen eerst met heel veel kokend water overgoten zodat de huid zacht wordt. De roostertijd is een uurtje langer en op het laatst gaat het spit weer helemaal omlaag zodat de huid dicht bij het gloeiende vuur heel knapperig kan worden.