Eén ding kunnen we België niet ontzeggen. Het is het land van de friet.
De Belgen zijn de eersten om dit beeld te nuanceren. Ga maar eens naar het Frietmuseum in Brugge, waar je veel wetenswaardigheden te zien en te horen krijgt.
De aardappel stamt uit Peru. Peru zou wel vierduizend variëteiten van de aardappel tellen. Daar zijn kleurrijke bij, zoals de purperen knollen die de eerste Spaanse kolonialisten soms voor truffel aanzagen.
Spaanse zeevaarders verscheepten in de zestiende eeuw de eerste ladingen aardappels naar de Canarische eilanden. Vandaar maakten ze de sprong naar het Spaanse vasteland, waar ze als tuinsierplant werden gezien. Kloosterlingen begonnen aardappels te telen. De Spaanse elite wist er wel raad mee en stuurden elkaar exemplaren toe. De machtige Spanjaarden zaten overal in die tijd, zo ook in Antwerpen. Broer uit Spanje stuurde drie vaten aardappel, sinaasappel en citroen naar broer in Antwerpen. De kiem voor de Belgische friet was gelegd.
De aardappel maakte overal een opmars. De Fransen kennen de gratin, de Spanjaarden hun aardappeltortilla, de Italianen en Zwitsers hun gnocchi. Maar de aardappelrepen die goudgeel in rundvet worden gefrituurd, in de frietkotten, ja: daar heeft België eer mee ingelegd. Maar waarom heten ze dan French fries in Amerika? Naar het schijnt omdat Amerikaanse soldaten in de Eerste Wereldoorlog de lekkernij leerden kennen via Franssprekende Belgen. Of omdat ze zagen dat de aardappels werden geschild en in repen gesneden (to french).
Was de aardappel eerst voorbehouden voor de rijken, later werd de knol het favoriete eten van de armen. Rijke Engelse landheren hielden op hun Ierse pachtgronden de landbouwers in toom door hun vee te doden en hun oogsten te vernietigen. De ondergronds groeiende aardappel ontsnapte aan de repressie, maar niet aan zijn eigen pandemie. Meeldauw tastte de knollen aan. Cholera en tyfus braken uit, een hongersnood volgde. Een groot deel van de Ieren stierf of emigreerde naar Amerika.
De aardappel is gezond, zegt het Frietmuseum. Hij bestaat voor 80% uit water, bevat geen vet maar wel flink wat vitamine C en nuttige mineralen. En ach: die koolhydraten zijn van het ‘trage type’, niet bepaald vetmakers. Van aardappels word je niet dik, aldus het museum. Als je maar goed frituurt: eerst voorbakken op 130 en dan afbakken op 170 graden. De repen krijgen door het voorbakken een korst die hen beschermt tegen binnendringend frituurvet of -olie. Het wordt natuurlijk een ander verhaal als je de friet bedekt onder een vette saus, zoals mayonaise. Die sauzenmanie is overigens jong, want nog geen honderd jaar oud.
Friet is van vitaal belang in België. Ze zijn er trots op, en terecht. Elk jaar wordt het beste frietkot of -restaurant gekozen. Voor een prijswinnaar hoef je niet Brugge uit. Trek naar De Bosrand, waar ook topkoks aanschuiven om van de friet te genieten.
Tip: koop een combiticket met het chocolademuseum.